Dit themanummer opent met een bijdrage van Hubert De Mey. Hij gaat in op de twee kernbegrippen in de gedragstheorie van Skinner: contingentie en selectie. Beide zijn cruciaal voor een goed begrip van Skinners werk. Ze leiden tot een heel andere kijk op de gangbare psychologie, die gedrag verklaart aan de hand van hypothetische constructen van cognitieve en neuropsychologische aard. De Mey behandelt contingentie en selectie op drie niveaus: dat van het individu, van de groep en van de soort.

 

Francis De Groot volgt met een bijdrage over straf. Straffen en belonen zijn onlosmakelijk verbonden met de operante conditionering. Skinner hield om meerdere redenen niet van straffende contingenties en gaf de voorkeur aan positieve bekrachtiging. Maar, zo vraagt De Groot zich af, is een samenleving zonder straf wel mogelijk?

 

De bijdrage van Jan De Houwer en Yannick Boddez gaat in op het onderscheid dat Skinner in zijn functionele benadering van gedrag maakt tussen gedrag dat gevormd wordt door contingenties (contingency-shaped) en gedrag dat geleid wordt door regels (rule-governed). Deze auteurs menen dat Skinner onvoldoende is ingegaan op hoe mensen leren om zich aan regels aan te passen. Ze laten zien dat relational frame theory dat wel succesvol doet.

 

Pier Prins en Arnold van Emmerik verdiepen zich in de ideeën van Skinner over zelfcontrole en leefstijlverandering, en de cruciale rol van de omgeving daarbij. Volgens Skinner moet de overheid het voortouw nemen om de omgevingscondities voor een gezonde leefstijl te scheppen. Men kan dat niet uitsluitend aan de burger overlaten. Die kan via zelfcontrole wel voor zichzelf een gezonde leefstijl proberen te bereiken, maar zelfcontrole is net als elk ander gedrag operant gedrag en moet om succesvol te zijn ingebed zijn in een bekrachtigende omgeving.

 

Skinner vond zijn boek Verbal Behavior, waarin hij een functionele benadering van complex gedrag als taal en denken gaf, zijn belangrijkste werk. Hij werkte er 20 jaar aan. Verbal Behavior moest duidelijk maken dat operante conditionering niet alleen van toepassing is op simpel gedrag (zoals een hendel overhalen – een veelgehoorde kritiek op Skinners werk), maar ook op complex gedrag (zoals dat van sprekers en luisteraars). Martin Finn beschrijft de reikwijdte van dit enorme project en verdiept zich in de antecedenten en consequenten ervan.

 

Peter Prudon ten slotte onderzoekt in hoeverre Skinners extreme determinisme houdbaar is. Hij beargumenteert dat nota bene Skinners eigen gedragsmodel belangrijke aanknopingspunten biedt voor de ervaring van een vrije wil. Centraal in zijn betoog staat de flexibiliteit in de gedragsregulatie. Hiermee, concludeert Prudon, krijgt de mens zijn verantwoordelijkheid terug.

 

Naast deze hoofdartikelen bevat dit themanummer twee Forumbijdragen. Denny Borsboom reflecteert op de plaats van Skinner in het universitaire psychologieonderwijs, waarbij hij Skinner prachtig en terecht typeert als een van de laatste psychologen met een ‘groot verhaal’ en een alomvattend mensbeeld. Joop Bosch beschrijft hoe Skinner voor hemzelf en ons vak meer was dan louter een gedragstechnocraat.

 

Ook de boekbesprekingen die u van ons gewend bent ontbreken niet: Hidde Kuiper herlas en bespreekt voor u Skinners Beyond Freedom and Dignity en Albert Ponsioen Skinners utopische roman Walden Two.

 

In de rubriek Voor u gelezen grijpen wij zelf de gelegenheid aan om Skinners scherpe kritiek op de cognitieve psychologie voor het voetlicht te brengen.