Sarah Bal

 

Walter Arts & Michel Reinders (2012). Het afsluiten van eindeloze behandelingen. Forum. Gedragstherapie, 45, 405-416.

 

'Dit artikel laat je als therapeut in eigen boezem kijken. Waarom gaan we door met een weinig succesvolle behandeling? Waarom willen cliënten in behandeling blijven? Het artikel geeft inzicht in de redenen waarom sommige behandelingen maar blijven duren en bieden tips om effectiever met behandeltijd om te gaan. Een ey-opener.'

 

Sarah Bal & Idith Lavy

 

Rijkeboer, M. M., & van den Hout, M. A. (2014). Nieuwe inzichten over exposure. Gedragstherapie, 47, 2-19.

 

Sarah Bal: 'Dit is een artikel dat elke student binnen de opleiding gedragstherapie èn elke zichzelf respecterende gedragstherapeut zou moeten lezen (en herlezen). Het geeft een zeer mooi overzicht van de ideeën en de werking van exposure. Met het lezen van dit artikel krijg je duidelijke vuistregels voor een optimale toepassing van exposure in de praktijk.'

 

Idith Lavy: ‘Een heldere uitleg van hoe exposure werkt, gebaseerd op een gedegen overzicht van de onderzoeksliteratuur, en handreikingen voor hoe je als cognitief gedragstherapeut deze kennis kunt gebruiken om je behandelingen te optimaliseren. Wat mij betreft niet alleen verplichte kost voor supervisanten, maar ook broodnodige nascholing voor meer ervaren CGT-therapeuten.’

  

Paul Boelen

 

Heiden, C. van der (1999). De cognitieve therapie van Beck. Gedragstherapie, 32, 3-33.

 

‘Een gouwe ouwe van achttien jaar oud. Een glasheldere introductie in de theoretische achtergrond en toepassing van CT. Nog altijd is dit artikel zeer aan te raden voor de beginnende CGT’er.’

 

Merckelbach, H., Hogervorst, E. Kampman, M., & de Jongh, A. (1994). 'Eye-Movement-Desensitization' heeft geen effect op emotionele reactiviteit van ‘normale’ proefpersonen. Gedragstherapie, 27, 33-51.

 

‘De laatste jaren is de effectiviteit van EMDR nauwelijks omstreden en zijn vage aannames over hemisferische kruisbestuiving vervangen door beproefde theorieën over werkgeheugenbelasting. Harald Merckelbach deed 23 jaar geleden al haarscherp experimenteel onderzoek naar deze toen nog wat rare oogbewegingentheorie. Dit artikel is daar een voorbeeld van. In de traditie van meerdere artikelen die met name in de jaren 1990 uit Maastricht naar het tijdschrift kwamen, mixt het keurig experimenteel onderzoek met klinisch relevante bespiegelingen – geschreven in een stijl die nog steeds leuk is om te lezen, ook als je helemaal niks van de materie snapt.’

 

Elise Debeer

 

Bosmans, G., Braet, C., & De Raedt, R. (2016). Gehechtheid voor (cognitieve) gedragstherapeuten: Van het ‘vage’-vuur naar een belangrijke component van succesvolle behandeling? Gedragstherapie, 49, 2-16. 

 

‘Een themanummer lees ik altijd met extra plezier en al helemaal wanneer het een transdiagnostisch proces behandelt. Wat het recente themanummer over hechting extra waardevol maakt is dat het een thema betreft dat traditioneel minder aandacht krijgt binnen ons denkkader. In dit inleidend artikel weten de auteurs op een zeer elegante en heldere manier de link te leggen tussen gehechtheid en betekenis- en functieanalyse. Een mooi pleidooi voor meer aandacht voor hechting binnen onze praktijk en daarom een must-read voor elke gedragstherapeut!’

 

Idith Lavy

 

Huijding, J., & de Jong, P. J. (2008). De rol van disfunctionele automatische associaties bij angststoornissen. Gedragstherapie, 41, 153-168.

 

‘Ook na bijna tien jaar biedt dit artikel nog veel moois. Met een begrijpelijke uitleg van cognitieve modellen voor informatieverwerking en de rol van automatische associaties bij angststoornissen  maken de auteurs inzichtelijk waarom een behandeling van angststoornissen niet beperkt mag blijven tot zelfgerapporteerde opvattingen.’

 

Sandra Mulkens

 

Garssen, B., & Hornsveld, H. (1992). Power-analyse, of de bepaling van de steekproefgrootte. Gedragstherapie, 25, 107-122.

 

‘Dit artikel lijkt een wat vreemde eend in de bijt: het gaat immers over statistiek en niet over (cognitieve gedrags)therapie, onderzoek naar mechanismen of vragenlijsten. Maar wat een pareltje is het! Een heel verfrissend en helder stuk, en echt een naslagwerk. In ons onderzoek maken we veel gebruik van statistiek, maar zelden schrijven we er (zelf) over. Allerlei termen (power, spreiding, effectgrootte) worden duidelijk en met voorbeelden uitgelegd. Ik houd heel erg van de tabel voor het kiezen van de steekproefgrootte. Ik heb het stuk al vaak gebruikt en er circuleren inmiddels heel wat kopieën (voorzien van mijn onderstrepingen en aantekeningen) in de kamers van promovendi en studenten. Bedankt Bert Garssen en Hellen Hornsveld voor het begrijpelijk maken van power-analyse voor mensen zoals ik!’

 

van Minnen, A. (2008). Wie durft? Tien misverstanden over exposure bij de behandeling van PTSS-patiënten. Gedragstherapie, 41, 313-330.

 

‘Dit is een prachtige knuppel in het hoenderhok! Steek de hand eens in eigen boezem, is de tip van Agnes van Minnen. Waarom blijf je “toedekken” of praten? Durf je zélf soms niet? Of is het de getraumatiseerde cliënt met wie je voorzichtig denkt te moeten zijn? Exposure werkt heel goed en mag je PTSS-patiënten niet onthouden.’

 

Havermans, R. (2010). Over de betovering van mindfulness. Forum. Gedragstherapie, 43, 241-249.

 

‘Remco Havermans heeft een vlotte en scherpe pen. Hij is niet zozeer tegen mindfulness maar wel tegen de hype die los van ongefundeerd en ongecontroleerd onderzoek toch vele zielen trekt. In hoeverre is de werking van mindfulness nou eigenlijk bewezen? En welke effecten zouden tevens verklaard kunnen worden door heel andere zaken? Zeker, er is veel onderzoek. Maar een groot deel hiervan kan zo de prullenbak in, zo onderbouwt Remco Havermans heel nuchter in dit prikkelende stuk.’

 

Voncken, M.J., van der Wijngaart, R. & van Genderen, H. (2013). Angstbehandeling bij patiënten met een comorbide persoonlijkheidsstoornis. Gedragstherapie, 46, 287-302.

 

‘Persoonlijkheidsstoornissen zijn lastig en vereisen vaak een wat langduriger aanpak. Maar zij vormen, in tegenstelling tot wat vele therapeuten denken, geen contra-indicatie voor de behandeling van angstklachten. De groep angstpatiënten met een comorbide persoonlijkheidsstoornis is er weliswaar ernstiger aan toe dan de groep zonder, zowel voor als na de behandeling, maar de angstbehandeling heeft evenveel effect. De angstklachten dalen even sterk in beide groepen. Daar is veel bewijs voor, en toch blijft het een hardnekkig misverstand dat comorbide persoonlijkheidsstoornissen de angstbehandeling zouden stagneren. De auteurs leggen goed uit waar dit misverstand vandaan komt. Ook dit artikel is het waard om steeds opnieuw te herlezen. Bij dezen: Alstublieft!’

 

Marleen Rijkeboer

 

Van den Bergh, O., Eelen, P., Bayens, F., & Crombez, G. (1990), Blootstelling en incubatie. Gedragstherapie, 23, 72-89.

 

‘Lang leve Leuven! schreven Marcel van den Hout, Peter de Jong en Arnoud Arntz in 1998. En daar sluit ik me graag bij aan. De onderzoekers uit deze universiteitsstad hebben een grote bijdrage geleverd aan onze kennis over onder meer conditionering en de werking van exposure.  Prachtig is het kritische tweeluik van Van den Bergh en zijn collega's over blootstelling en het effect op angst (zowel vermindering van angst als de toename ervan). In hun artikel uit 1990 halen zij de door Gray verwoorde intrigerende paradox aan: 'If one gets better by being exposed to a phobic stimulus, why did one get ill by being exposed to it in the first place? And why does one not get better in the natural course of exposure in the real world, without the help of a therapist?' Habituatie als verklaring voor de werking van exposure wordt flink aan de kaak gesteld, alsmede opvattingen over de mogelijk sensitiserende werking van (imaginaire) exposure.

Let wel, de Leuvense kritische blik is ons bijna dertig jaar geleden voorgeschoteld, terwijl deze het laatste decennium pas echt tot ons door begint te dringen. Het artikel van van Minnen en collega's (2013; zie hierna) over imaginaire exposure bij PTSS  is een mooi voorbeeld hiervan. Lees vooral de artikelen tezamen. Oude opvattingen zijn blijkbaar hardnekkig...’ 

 

van Minnen, A., Harned, M. S., Zoellner, L., & Mills, K. (2013). Vermeende contra-indicaties voor (imaginaire) exposurebehandeling van PTSS onder de loep. Gedragstherapie, 46, 261-282.

 

‘De auteurs belichten de wijdverbreide opvatting dat exposure tot toename van angst kan leiden, zeker bij patiënten die door comorbide problematiek zeer kwetsbaar zijn, met alle nare gevolgen (zoals decompensatie) van dien. Op heldere en overtuigende wijze bespreken zij de (ontnuchterende) resultaten van recent onderzoek – wat vervolgens veel stof heeft doen opwaaien.’ 

 

Elske Salemink

 

Merckelbach, H. & de Jong, P. J. (1992). Fobieën, conditionering en UCS-inflatie. Gedragstherapie, 25, 93-106.

 

‘Theoretische modellen over conditionering zijn niet de meest toegankelijke modellen. Het kan snel een technisch en complex verhaal worden waarbij de link naar de praktijk lastig te leggen is. Harald Merckelbach en Peter de Jong schreven in 1992 een helder en toegankelijk stuk over de rol van diverse vormen van conditionering bij verschillende fobieën en koppelen dit expliciet aan klinische fenomenen. Het is een opvallend tijdloos stuk. De cognitieve visie op klassieke conditionering wordt bijvoorbeeld mooi beschreven: uitgelegd wordt dat een cruciaal aspect van een fobische, angstaanjagende stimulus is dat de patiënt de stimulus opvat als signaal of voorspeller voor het optreden van een aversieve gebeurtenis. En ook genuanceerdere conditioneringsmodellen (bijvoorbeeld het UCS-inflatiemodel) worden helder beschreven. Gezien de belangrijke rol van conditionering in tal van psychische stoornissen is het een zeer waardevol stuk door de unieke en zeer toegankelijke beschrijving van conditioneringsmodellen.’

 

Tonnie Staring

 

Bouman, T. K., & van Hout W. J. P. J. (2006). CS-exposure werkt bij emetofobie. Gedragstherapie, 39, 127-138.

 

‘Een mooi en kort artikel over de leertheoretische en behandeloverwegingen bij een casus. Mooi in zijn eenvoud en schematische doelgerichtheid! Gedragstherapie in de klinische praktijk zoals het hoort.’

 

Keijsers, G. P. J. (2014). Het grote psychotherapiedebat: Waarom zijn specifieke behandeltechnieken belangrijk voor het resultaat van psychotherapie en waarom de werkrelatie. Gedragstherapie, 47, 148-172.

 

‘Dit artikel is ontzettend belangrijk omdat het een grote misvatting onder therapeuten aanpakt. De misvatting betreft de common factors en heeft serieuze consequenties voor de klinische praktijk. Veel therapeuten halen bijvoorbeeld de cirkel van Lambert aan als basis voor het idee dat de werkrelatie en het bieden van hoop veel meer uitmaken voor het effect dan specifieke therapeutische technieken. Ze realiseren zich vaak niet dat die cirkel vrij onwetenschappelijk is en bovendien uit de hoek van depressie komt. Dit artikel geeft een goede inkijk in hoe het zit met kennis rondom de common factors als verklaring voor therapeutisch effect. Ook laat het stuk zien dat de specifieke technieken echt belangrijk zijn, en waarom het onjuist is om de impact ervan op het effect als laag te schatten.’